Vertaal
Vertalingen uit elkaar vallen NL>DE
uit elkaar vallen (ww.) aufteilen (ww.) ; auseinanderfallen (ww.) ; bröckeln (ww.) ; spalten (ww.) ; trennen (ww.) ; zerbröckeln (ww.) ; zerfallen (ww.) ; zerlegen (ww.) ; zersetzen (ww.)
Bronnen: interglot; Wikipedia

Voorbeeldzinnen met `uit elkaar vallen`
Voorbeeldzinnen laden....